Het MAC-adres van de telefoon bepalen
Om telefoons aan de Cisco Unified Communications Manager toe te voegen, moet u het MAC-adres van de telefoon bepalen.
Procedure
Voer een van de volgende handelingen uit:
|
De documentatie van dit product is waar mogelijk geschreven met inclusief taalgebruik. Inclusief taalgebruik wordt in deze documentatie gedefinieerd als taal die geen discriminatie op basis van leeftijd, handicap, gender, etniciteit, seksuele oriëntatie, sociaaleconomische status of combinaties hiervan weerspiegelt. In deze documentatie kunnen uitzonderingen voorkomen vanwege bewoordingen die in de gebruikersinterfaces van de productsoftware zijn gecodeerd, die op het taalgebruik in de RFP-documentatie zijn gebaseerd of die worden gebruikt in een product van een externe partij waarnaar wordt verwezen. Lees meer over hoe Cisco gebruikmaakt van inclusief taalgebruik.
Cisco biedt voor sommige gebieden lokalisatie aan voor deze content. De vertalingen worden echter alleen aangeboden ter informatie. Als er sprake is van inconsistentie, heeft de Engelse versie van de content de voorkeur.
Om telefoons aan de Cisco Unified Communications Manager toe te voegen, moet u het MAC-adres van de telefoon bepalen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
|
Voordat u draadloze telefoons bij uw Cisco Unified Communications Manager registreert, kunt u profielen, groepen en sjablonen instellen. Die kunnen de instelling van de telefoon vereenvoudigen wanneer u algemene informatie hebt voor alle telefoons of telefoongroepen.
Wi-Fi-profielen: u kunt een profiel voor de Wi-Fi-netwerkverbindingen aanmaken.
Wi-Fi-profielgroepen: u kunt een groep Wi-Fi-profielen aanmaken die de telefoons kunnen gebruiken.
Aangepast SIP-profiel: de telefoon heeft een speciaal SIP-profiel nodig in plaats van de standaard SIP-profielen.
Telefoonknopsjablonen: u kunt lijnen en functies toewijzen in de app Telefoons. Gebruik die als u specifieke lijnen of functies hebt die voor al uw gebruikers snel toegankelijk moeten zijn. U kunt bijvoorbeeld een gemeenschappelijk snelkeuzenummer instellen. Aangezien de draadloze telefoons enkele speciale knopvereisten hebben, zal Telefoontoetssjablonen u helpen met dit sjabloon.
Toetssjablonen: u kunt de lijst met functies opstellen die de gebruikers te zien krijgen wanneer ze op de toets Meer drukken. Aangezien de draadloze telefoons minder toetsen hebben dan desktelefoons, zal Telefoontoetssjablonen u helpen met dit sjabloon.
Gemeenschappelijk telefoonprofiel: u kunt met de telefoonknop en de toetssjablonen een profiel voor de draadloze telefoon aanmaken en vervolgens het profiel voor al uw draadloze telefoons gebruiken.
Gedetailleerde instructies over deze profielen en sjablonen zijn terug te vinden in de Systeemconfiguratiegids voor Cisco Unified Communications Manager.
U kunt een Wi-Fi-profiel configureren en het vervolgens toewijzen aan de telefoons die Wi-Fi ondersteunen. Het profiel bevat de vereiste parameters voor telefoons om verbinding te maken met de Cisco Unified Communications Manager via Wi-Fi. Wanneer u een Wi-Fi-profiel maakt en gebruikt, hoeven u of uw gebruikers niet het draadloze netwerk voor afzonderlijke telefoons te configureren.
Wi-Fi-profielen worden ondersteund op Cisco Unified Communications Manager Release 10.5(2) of hoger. EAP-FAST, PEAP-GTC en PEAP-MSCHAPv2 worden ondersteund in Cisco Unified Communications Manager versie 10.0 en hoger. EAP-TLS wordt ondersteund in Cisco Unified Communications Manager versie 11.0 en hoger.
Met een Wi-Fi-profiel kunt u wijzigingen door de gebruiker voorkomen of beperken in de Wi-Fi-configuratie op de telefoon.
Het is raadzaam dat u een beveiligd profiel met TFTP-codering gebruikt om sleutels en wachtwoorden te beveiligen wanneer u een Wi-Fi-profiel gebruikt.
Wanneer u de telefoons wilt instellen op verificatie met EAP-FAST, PEAP-MSCHAPv2 of PEAP-GTC, hebben uw gebruikers afzonderlijke id's en wachtwoorden nodig om zich aan te melden bij de telefoon.
De telefoons ondersteunen één servercertificaat per installatiemethode (handmatig, SCEP of TFTP).
Stap 1 |
Selecteer in Cisco Unified Communications Manager Administration . |
||||
Stap 2 |
Klik op Nieuwe toevoegen. |
||||
Stap 3 |
Stel in het gedeelte Informatie draadloos LAN-profiel de volgende parameters in:
|
||||
Stap 4 |
Stel de volgende parameters in in de sectie Draadloze instellingen:
|
||||
Stap 5 |
Stel in het gedeelte Verificatie-instellingen de verificatiemethode in op een van de volgende verificatiemethoden: EAP-FAST, EAP-TLS, PEAP-MSCHAPv2, PEAP-GTC, PSK, WEP en Geen. Nadat u dit veld hebt ingesteld, ziet u mogelijk extra velden die u nodig hebt om in te stellen.
|
||||
Stap 6 |
Klik op Opslaan. |
Pas de WLAN-profielgroep toe op een apparaatpool (
) of rechtstreeks op de telefoon ( ).U kunt een draadloze LAN-profielgroep maken en een draadloos LAN-profiel toevoegen aan deze groep. De profielgroep kan vervolgens worden toegewezen aan de telefoon als u de telefoon instelt.
Als uw gebruikers toegang tot meer dan één profiel vereisen, kunt u met een profielgroep de telefoonconfiguratie versnellen. U kunt maximaal vier profielen toevoegen aan de profielgroep en de profielen in volgorde van prioriteit vermelden.
Stap 1 |
Selecteer in Cisco Unified Communications Manager Administration .U kunt ook een draadloze LAN-profielgroep definiëren via . |
Stap 2 |
Klik op Nieuwe toevoegen. |
Stap 3 |
Voer in de sectie Informatie draadloze LAN-profielgroep een naam en beschrijving in. |
Stap 4 |
In de sectie Profielen voor deze draadloze LAN-profielgroep selecteert u een beschikbaar profiel in de lijst Beschikbare profielen en verplaatst u het geselecteerde profiel naar de lijst Geselecteerde profielen. |
Stap 5 |
Klik op Opslaan. |
Cisco Unified Communication Manager beschikt over standaard SIP-profielen. Een aangepast SIP-profiel voor uw draadloze telefoons geniet echter de voorkeur.
Stap 1 |
Selecteer in Cisco Unified Communications Manager Administration de optie . |
Stap 2 |
Klik op Zoeken. |
Stap 3 |
Klik op het pictogram Kopiëren naast Standaard SIP-profiel. |
Stap 4 |
Stel de naam en de beschrijving in op Aangepast 8821 SIP-profiel. |
Stap 5 |
Stel deze parameters in.
|
Stap 6 |
Klik op Opslaan. |
Met een telefoontoetssjabloon kunt u lijnen en functies aan een draadloze telefoon toewijzen. Idealiter stelt u de sjablonen in voordat u de telefoons op het netwerk registreert. Zo kunt u een aangepast telefoontoetssjabloon gebruiken wanneer u de telefoon registreert. Als u het sjabloon echter niet eerst instelt, kunt u de telefoons later wijzigen.
De Cisco draadloze IP-telefoon kan max. zes lijnen en 24 verbonden gesprekken hebben. Het standaardknopsjabloon gebruikt positie 1 voor lijnen en wijst de posities 2 tot en met 6 aan als sneltoetsen. U kunt de volgende functies aan de knopposities toewijzen:
Service-URL
Privacy
Snelkeuze
Gebruik toetsfuncties in het menu Meer voor andere telefoonfuncties zoals gesprek parkeren, gesprek doorschakelen, opnieuw kiezen, in wacht zetten, hervatten en conferentie starten.
Om een telefoonknopsjabloon te wijzigen, kiest u in Cisco Unified Communications Manager Administration
. Om een telefoonknopsjabloon aan een telefoon toe te wijzen, gebruikt u het veld Telefoonknopsjabloon op de telefoonconfiguratiepagina van Cisco Unified Communications Manager Administration. Voor meer informatie, zie de Systeemconfiguratiegids voor Cisco Unified Communications Manager.U kunt de volgorde van de toetsen voor de draadloze telefoon wijzigen met Cisco Unified Communications Manager Administration. In tegenstelling tot andere telefoons met knoppen voor bepaalde functies, heeft de draadloze telefoon twee niet-configureerbare toetsen. Een van de toetsen is doorgaans de toets Meer. Als u op Meer drukt, krijgt u een menu met geschikte acties.
Wanneer u een toetssjabloon voor de draadloze telefoon configureert, configureert u de toetsen van Cisco Unified Communications Manager en hun volgorde alleen in het menu Meer. De volgorde van de toetsen in het toetssjabloon stemt overeen met de lijst met telefoontoetsen in het menu Meer. U kunt de weergave van de toetsen regelen op basis van de gespreksstatus.
U kunt het toetssjabloon Standaardgebruiker kopiëren en instellen als het standaardtoetssjabloon voor draadloze telefoons. U kunt vervolgens uw standaardtoetssjabloon voor draadloze telefoons kopiëren als sommige van uw gebruikers specifieke vereisten hebben.
Als de meeste gebruikers bijvoorbeeld de toets In wacht als eerste item in het menu Meer willen en de rest van de gebruikers Doorschakelen als eerste item wilt:
Stel uw standaardtoetssjabloon voor draadloze telefoons in met de toets In wacht als de eerste toets wanneer de telefoon zich in de verbonden status bevindt.
Kopieer het standaardtoetssjabloon voor draadloze telefoons, geef het een nieuwe naam en stel de eerste toets in op Doorschakelen wanneer de telefoon zich in de verbonden status bevindt.
Wanneer u uw gebruiker en de telefoons instelt, kunt u het geschikte toetssjabloon toewijzen.
Om te garanderen dat de gebruikers de voicemailbegroeting horen wanneer ze worden doorgeschakeld naar het voicemailsysteem, moet u een toetssjabloon instellen met Doorschakelen als de eerste toets voor een verbonden gesprek.
Toetssjablonen bieden ondersteuning voor max. 16 toetsen voor toepassingen.
Voor meer informatie, zie de Systeemconfiguratiegids voor Cisco Unified Communications Manager.
De bulkimplementatievoorziening (BDU) voor de Cisco draadloze IP-telefoon 8821 maakt het mogelijk om snel draadloze telefoons te voorzien en te implementeren wanneer unieke 802.1x-accounts worden gebruikt met EAP-FAST, PEAP-GTC of PEAP-MS-CHAPv2, of als een gemeenschappelijke reeks referenties door alle telefoons wordt gebruikt (bijvoorbeeld WPA2-PSK of een gemeenschappelijke 802.1x-account). U kunt ook de BDU gebruiken om de telefoons te ondersteunen nadat ze zijn geïmplementeerd. De BDU biedt geen ondersteuning voor de voorziening van certificaten.
De BDU vereist firmwareversie 11.0(3)SR4 of hoger op de telefoons.
Opmerking |
Deze versie van de BDU is niet dezelfde als de BDU voor de Cisco Unified draadloze IP-telefoon 792x-series. |
U kunt de BDU hier downloaden:
https://software.cisco.com/download/type.html?mdfid=286308995&flowid=80142
Voor meer informatie, zie de Bulkimplementatievoorzieningsgids voor Cisco Wireless Phone 8821 en 8821-EX bij de BDU-software.
Wanneer een nieuwe telefoon aan uw netwerk wordt toegevoegd, betekent de handmatige telefoonregistratie dat u de telefoon in uw oproepbeheersysteem moet configureren. De configuratie bevat het telefoonlijstnummer, informatie over de gebruiker en het telefoonprofiel.
Na de configuratie van de telefoon in het oproepbeheersysteem configureert u de telefoon om verbinding te maken met het oproepbeheersysteem.
Alvorens de telefoon kan worden gebruikt, voegt u hem toe aan de Cisco Unified Communications Manager en wijst u hem toe aan een gebruiker. Als u geen Wi-Fi-profielgroepen instelt, moet u of uw gebruiker het Wi-Fi-netwerk op de telefoon instellen.
De volgende bestanden moeten op de Cisco Unified Communications Manager zijn geïnstalleerd:
De nieuwste telefoonfirmwarelading
Het nieuwste Cisco Unified Communications Manager Device-pakket voor de ondersteuning van de telefoon
U hebt het MAC-adres van de telefoon nodig.
Uw gebruiker moet in het systeem zijn geconfigureerd.
Stap 1 |
Selecteer in Cisco Unified Communications Manager Administration . |
Stap 2 |
Klik op Nieuwe toevoegen. |
Stap 3 |
Selecteer Cisco 8821. Als Cisco 8821 niet verschijnt, is het Cisco Unified Communications Manager Device-pakket voor de ondersteuning van de telefoon niet op de server geïnstalleerd. |
Stap 4 |
Klik op Volgende. |
Stap 5 |
Stel de telefoongegevens in. Verplichte velden zijn aangeduid met een (*), hoewel de meeste velden de standaardwaarden aannemen. De volgende velden moeten een specifieke waarde krijgen:
|
Stap 6 |
(optioneel) Selecteer in het veld Draadloze LAN-profielgroep de draadloze LAN-profielgroep als het profiel niet aan een apparaatgroep is gekoppeld. Zie Een Wi-Fi-profiel instellen met behulp van Cisco Unified Communications Manager voor meer informatie. |
Stap 7 |
Klik op Opslaan. |
Stap 8 |
Klik op OK. |
Stap 9 |
Klik op Config. toepassen. |
Stap 10 |
Klik op OK. |
Stap 11 |
Klik op Lijn[1] — Een nieuwe DN toevoegen. |
Stap 12 |
Voer een DN in. |
Stap 13 |
Klik op Opslaan en klik vervolgens nogmaals op Opslaan. |
Stap 14 |
Selecteer in het veld Gerelateerde koppelingen de optie Apparaat configureren en klik op Ga. |
Stap 15 |
Klik op Opslaan en klik op OK. |
Stap 16 |
Klik op Config. toepassen en klik op OK. |
Als u geen Wi-Fi-profielgroep gebruikt, moet u het draadloze netwerk op de telefoon configureren.
Als uw Cisco Unified Communications Manager is ingesteld om automatisch nieuwe telefoons te registreren, kunt u nieuwe telefoons snel laten werken. U moet de telefoon instellen om verbinding te maken met uw Cisco Unified Communications Manager. Aan de nieuwe telefoons worden DN's en profielen op basis van het telefoontype toegewezen.
Om de automatische registratie te ondersteunen, moet u profielen voor de telefoonmodellen opstellen of de standaardprofielen gebruiken.
Voor meer informatie over de automatische registratie raadpleegt u de documentatie bij Cisco Unified Communications Manager.
U kunt de telefoons zo instellen dat ze verschillende functies uitvoeren op basis van de eisen van de gebruikers. U kunt functies toepassen op alle telefoons, een groep telefoons of afzonderlijke telefoons.
Wanneer u functies instelt, geeft het venster Cisco Unified Communications Manager Administration informatie weer die van toepassing is op alle telefoons en voor het telefoonmodel. De informatie die specifiek geldt voor het telefoonmodel, vindt u in het gedeelte met productspecifieke configuratielay-out.
Voor informatie over velden die van toepassing zijn op alle telefoonmodellen raadpleegt u de documentatie bij Cisco Unified Communications Manager.
Als u een veld instelt, is het van belang in welk venster u dit veld instelt, omdat bepaalde vensters voorrang hebben. De volgorde is als volgt:
Afzonderlijke telefoons (hoogste voorrang)
Groep telefoons
Alle telefoons (laagste voorrang)
Als u bijvoorbeeld de toegang tot de telefoonwebpagina's wilt ontzeggen aan een bepaalde groep gebruikers maar niet voor alle gebruikers, doet u het volgende:
Schakel toegang tot webpagina's voor de telefoon in voor alle gebruikers.
Schakel toegang tot de telefoonwebpagina's uit voor een afzonderlijke gebruiker, of stel een gebruikersgroep in en schakel de toegang tot de telefoonwebpagina's uit voor de groep.
Als een specifieke gebruiker in de groep toegang tot de telefoonwebpagina's nodig heeft, kunt u dat instellen voor die specifieke gebruiker.
Stap 1 |
Meld u aan bij Cisco Unified Communications Manager Administration als een beheerder. |
Stap 2 |
Selecteer |
Stap 3 |
Zoek het profiel. |
Stap 4 |
Navigeer naar het deelvenster Productspecifieke configuratielay-out en stel de volgende velden in. |
Stap 5 |
Schakel het selectievakje Bedrijfsinstellingen overschrijven in voor de gewijzigde velden. |
Stap 6 |
Klik op Opslaan. |
Stap 7 |
Klik op Config toepassen. |
Stap 8 |
Start de telefoons opnieuw. |
Stap 1 |
Meld u aan bij Cisco Unified Communications Manager Administration als een beheerder. |
Stap 2 |
Selecteer |
Stap 3 |
Zoek het profiel. |
Stap 4 |
Navigeer naar het deelvenster Productspecifieke configuratielay-out en stel de volgende velden in. |
Stap 5 |
Schakel het selectievakje Bedrijfsinstellingen overschrijven in voor de gewijzigde velden. |
Stap 6 |
Klik op Opslaan. |
Stap 7 |
Klik op Config toepassen. |
Stap 8 |
Start de telefoons opnieuw. |
Stap 1 |
Meld u aan bij Cisco Unified Communications Manager Administration als een beheerder. |
Stap 2 |
Selecteer |
Stap 3 |
Zoek de telefoon die is gekoppeld aan de gebruiker. |
Stap 4 |
Navigeer naar het deelvenster Productspecifieke configuratielay-out en stel de volgende velden in. |
Stap 5 |
Schakel het selectievakje Algemene instellingen overschrijven in voor de gewijzigde velden. |
Stap 6 |
Klik op Opslaan. |
Stap 7 |
Klik op Config toepassen. |
Stap 8 |
Start de telefoon opnieuw. |
In de volgende tabel worden de velden beschreven van het deelvenster Productspecifieke configuratielay-out.
Veldnaam |
Veldtype Of keuzes |
Standaard |
Beschrijving |
||
---|---|---|---|---|---|
Luidspreker uitschakelen |
Selectievakje |
Uitgeschakeld |
Schakelt de luidsprekervoorziening van de handset uit. Zie opmerking 1. |
||
Luidspreker en headset uitschakelen |
Selectievakje |
Uitgeschakeld |
Schakelt de luidspreker- en headsetvoorziening van de handset uit. Zie opmerking 1. |
||
Toegang tot instellingen |
Uitgeschakeld Ingeschakeld Beperkt |
Ingeschakeld |
Schakelt toegang tot lokale configuratie-instellingen in de app Instellingen in, uit of beperkt de toegang. Met beperkte toegang kunnen de menu's voor Telefooninstellingen, Bluetooth- en telefoongegevens worden geopend. Sommige instellingen in het Wi-Fi-menu zijn ook toegankelijk. Met toegang uitgeschakeld geeft het menu Instellingen geen opties weer. |
||
Webtoegang |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Hiermee kunt u toegang tot de telefoonwebpagina's via een webbrowser in- of uitschakelen.
|
||
HTTPS-server |
HTTP en HTTPS ingeschakeld Alleen HTTPS |
HTTP en HTTPS ingeschakeld |
Bepaalt het type communicatie met de telefoon. Als u Alleen HTTPS selecteert, is de telefooncommunicatie veiliger. |
||
TLS 1.0 en TLS 1.1 voor Web Access uitschakelen |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Controleert het gebruik van TLS 1.2 voor een webserververbinding.
|
||
Webbeheerder |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Hiermee kunt u toegang door de beheerder tot de telefoonwebpagina's via een webbrowser in- of uitschakelen. |
||
Beheerderswachtwoord |
Tekenreeks 8 – 127 tekens |
Definieert het beheerderswachtwoord wanneer u toegang krijgt tot de webpagina's van de telefoon als beheerder. |
|||
Bluetooth |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Ingeschakeld |
Hiermee schakelt u of de Bluetooth-optie op de telefoon in of uit. Indien uitgeschakeld, kan de gebruiker Bluetooth niet inschakelen op de telefoon. |
||
Buiten-bereik-waarschuwing |
Uitgeschakeld Eén keer piepen Elke 10 seconden piepen Elke 30 seconden piepen Elke 60 seconden piepen |
Uitgeschakeld |
Regelt de frequentie van geluidssignalen wanneer de telefoon zich buiten het bereik van een AP bevindt. De telefoon geeft geen geluidssignalen wanneer de parameterwaarde gelijk is aan "uitgeschakeld." De telefoon kan één keer of regelmatig met een interval van 10, 30 of 60 seconden piepen. Wanneer de telefoon zich binnen het bereik van een AP bevindt, stopt de waarschuwing. |
||
Scanmodus |
Auto Enkele AP Voortdurend |
Voortdurend |
Regelt het scannen door de telefoon.
|
||
Toepassings-URL |
Tekenreeks van maximaal 256 tekens |
Specificeert de URL die de telefoon gebruikt om contact te maken met de toepassingsservices waaronder Push To Talk. |
|||
Timer toepassingsverzoek |
5 seconden 20 seconden |
5 seconden |
Bepaalt de lengte van de timer voor toepassingsverzoek in seconden. Verleng de timer als u foutberichten met "405" ziet in het logbestand. |
||
Activeringstimer toepassingsknop |
Uitgeschakeld 1 seconde 2 seconden 3 seconden 4 seconden 5 seconden |
Uitgeschakeld |
Geeft de tijd aan gedurende dewelke de gebruiker de toepassingsknop moet indrukken om de toepassings-URL te activeren. |
||
Prioriteit toepassingsknop |
Laag Gemiddeld Hoog |
Laag |
Geeft de prioriteit van de toepassingsknop ten opzichte van de andere telefoontaken aan.
|
||
Alarmnummers |
Tekenreeks van max. 16 tekens, door komma's gescheiden, geen spaties |
Stelt de lijst met noodnummers in die de gebruikers zien wanneer ze proberen te bellen zonder zich aan te melden. Bijvoorbeeld: 911,411 |
|||
Kiesmodus |
Kiezen met de hoorn op de haak Kiezen met de hoorn van de haak |
Kiezen met de hoorn op de haak |
Stelt de standaardkiesmodus voor de telefoons in. |
||
Uitschakelen in de multicharger |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Bij "Uitgeschakeld" wordt de telefoon niet uitgeschakeld wanneer die in de multicharger is geplaatst. Bij "Ingeschakeld" wordt de telefoon uitgeschakeld wanneer die in de multicharger is geplaatst. |
||
Achtergrondafbeelding |
Tekenreeks van maximaal 64 tekens |
Stelt de achtergrondafbeelding in die alle gebruikers te zien krijgen. Als u een achtergrondafbeelding instelt, kan de gebruiker de telefoon niet wijzigen naar een andere afbeelding. |
|||
Startscherm |
Toepassingsweergave Lijnweergave |
Toepassingsweergave |
Stelt het startscherm in op de toepassingsweergave of de lijnweergave. Stel de telefoon in op het gebruik van de lijnweergave voor gebruikers die meerdere lijnen en snelkeuzes gebruiken of veel gesprekken voeren. |
||
Linker schermtoets |
|
Favorieten |
Bedient de meest linkse schermtoets op de telefoon.
|
||
Voicemailtoegang |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Ingeschakeld |
Regelt de toegang tot de voicemail. |
||
Toegang tot toepassingen |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Ingeschakeld |
Regelt de toegang tot het menu Toepassingen. |
||
Opnametoon |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Bepaalt of de toon wordt afgespeeld wanneer een gebruiker een gesprek opneemt |
||
Lokaal volume van opnametoon |
Geheel getal 0–100 |
100 |
Bepaalt het volume van de opnametoon voor de lokale gebruiker. |
||
Extern volume van opnametoon |
Geheel getal 0–100 |
50 |
Bepaalt het volume van de opnametoon voor de externe gebruiker. |
||
Duur opnametoon |
Geheel getal 1–3000 milliseconden |
Bepaalt de duur van de opnametoon. |
|||
Extern logboek |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Hiermee bepaalt u de mogelijkheid om logboeken naar de syslog-server te verzenden. |
||
Profiellog |
Standaard Vooraf ingesteld Telefonie |
Vooraf ingesteld |
Geeft het vooraf gedefinieerde logboekprofiel aan. |
||
Logserver |
Tekenreeks van maximaal 256 tekens |
Identificeert de IPv4-syslog-server voor uitvoer van foutopsporing voor de telefoon. De indeling van het adres is: adres:<port>@@base=<0-7>;pfs=<0-1> |
|||
Cisco Discovery Protocol (CDP) |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Ingeschakeld |
Regelt het Cisco Discovery Protocol op de telefoon. |
||
SSH-toegang |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Bepaalt de toegang tot de SSH-daemon via poort 22. Als u poort 22 open laat, is de telefoon kwetsbaar voor DoS-aanvallen (Denial of Service). |
||
Beltoon-locale |
Standaard Japan |
Standaard |
Bepaalt het belpatroon. |
||
TLS Resumption Timer (Timer TLS hervatten) |
Geheel getal 0–3600 seconden |
3600 |
Bepaalt de functie voor het hervatten van een TLS-sessie zonder het hele TLS-verificatieproces te herhalen. Als het veld is ingesteld op 0, is het hervatten van de TLS-sessie uitgeschakeld. |
||
Gesprekslogbestand opnemen van gedeelde lijn |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Geeft aan of een gesprek op een gedeelde lijn wordt opgenomen in het logbestand. |
||
Minimaal beltoonvolume |
Stil Volumeniveau 1–15 |
Stil |
Hiermee wordt het minimale beltoonvolume ingesteld voor de telefoon. |
||
Laadserver |
Tekenreeks van maximaal 256 tekens |
Geeft de alternatieve IPv4-server aan die de telefoon gebruikt voor het verkrijgen van firmwareladingen en upgrades. |
|||
WLAN SCEP-server |
Tekenreeks van maximaal 256 tekens |
Hiermee geeft u de SCEP-server op die de telefoon gebruikt om certificaten voor WLAN-verificatie te verkrijgen. Voer de hostnaam of het IP-adres in (met de standaardindeling voor IP-adressen) van de server. |
|||
Vingerafdruk WLAN hoofd-CA (SHA256 of SHA1) |
Tekenreeks van maximaal 95 tekens |
Hiermee geeft u de SHA256- of SHA1-vingerafdruk van de hoofd-CA op voor de validatie tijdens het SCEP-proces wanneer certificaten voor WLAN-verificatie worden uitgegeven. We raden de SHA256-vingerafdruk aan, die kan worden verkregen via OpenSSL (bijvoorbeeld openssl x509 -in rootca.cer - noout -sha256 -vingerafdruk) of een webbrowser te gebruiken om de certificaatdetails te controleren. Voer de hexadecimale tekenwaarde 64 in voor de SHA256-vingerafdruk of de hexadecimale tekenwaarde 40 voor de SHA1-vingerafdruk met een gemeenschappelijk scheidingsteken (dubbele punt, streepje, periode, ruimte) of zonder een scheidingsteken. Als u een scheidingsteken gebruikt, moet dit voortdurend worden geplaatst na elke 2, 4, 8, 16 of 32 hexadecimale tekens voor een SHA256-vingerafdruk of na elke 2, 4 of 8 hexadecimale tekens voor een SHA1-vingerafdruk. |
|||
Toegang tot console |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Geeft aan of de seriële console is in- of uitgeschakeld. |
||
Gratuitous ARP |
Uitgeschakeld, ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Schakelt de mogelijkheid in of uit dat de telefoon MAC-adressen leert van Gratuitous ARP. Deze mogelijkheid is vereist voor het controleren en opnemen van spraakstromen. |
||
Alle gesprekken op primaire lijn weergeven |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Geeft aan of alle gesprekken die aan deze telefoon worden aangeboden, worden weergegeven op de primaire lijn of niet. |
||
G.722 en iSAC Codecs doorgeven |
Gebruik standaardinstellingen van systeem Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Gebruik standaardinstellingen van systeem |
Geeft aan of de telefoon de codecs G.722 en iSAC naar de Cisco Unified Communications Manager doorgeeft.
Zie Opmerking 2 voor meer informatie. |
||
Terug naar alle gesprekken |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Geeft aan of de telefoon teruggaat naar alle gesprekken als een gesprek eindigt of niet, als het gesprek werkt met een filter anders dan de Primaire lijn, Alle gesprekken of Overgaand gesprek. |
||
DF-bit |
0 1 |
0 |
Bepaalt hoe netwerkpakketten worden verzonden. Pakketten kunnen in verschillende stukken (fragmenten) van verschillende grootte worden verzonden. Wanneer de DF-bit in de koptekst van het pakket is ingesteld op 1, wordt de netwerkpayload niet gefragmenteerd bij het passeren van netwerkapparaten, zoals schakelaars en routers. Zonder fragmenteren wordt verkeerd parseren bij de ontvanger voorkomen, maar de snelheid kan lager liggen. De instelling van de DF-bit is niet van toepassing op ICMP, VPN, VXC VPN of DHCP-verkeer. |
||
Laagste prioriteitstatus overgaande lijn |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Hiermee geeft u de meldingstatus aan bij gebruik van gedeelde lijnen. Uitgeschakeld: als een inkomend gesprek wordt gemeld op de gedeelde lijn, geeft het pictogram led/lijnstatus de status voor overgaan weer in plaats van extern in gebruik. Ingeschakeld: de gebruiker ziet het pictogram Extern in gebruik wanneer er een gesprek op de gedeelde lijn wordt gemeld. |
||
Meldingsgesprek omleiden |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Ingeschakeld |
Regelt de weergave van de toets Weigeren.
|
||
URI trillen toestaan tijdens een gesprek |
Uitgeschakeld Ingeschakeld |
Uitgeschakeld |
Regelt of het commando URI trillen van een XSI-bericht is toegestaan wanneer de telefoon in gesprek is.
|
||
Uploaden-URL klantondersteuning |
Tekenreeks van maximaal 256 tekens |
Identificeert de locatie die de telefoons gebruiken om outputbestanden van de probleemrapporteringstool (PRT) te uploaden. |
Opmerking |
|
U kunt uw gebruikers van speciale telefoonservices voorzien. Deze services omvatten XML-toepassingen en waarmee de weergave van interactieve inhoud met tekst en afbeeldingen op de telefoon mogelijk wordt gemaakt. Voorbeelden van services zijn Push to Talk, telefoonlijsten, aandelenkoersen en weerberichten. Sommige services, zoals Push to Talk, kunnen de configureerbare knop Toepassingen aan de zijkant van de telefoon gebruiken.
Cisco bezorgt geen toepassingen, maar u kunt uw eigen aangepaste toepassingen maken. Voor meer informatie, zie de Ontwikkelingsnota's voor Cisco Unified IP-telefoon Service Application op: https://www.cisco.com/c/en/us/support/collaboration-endpoints/unified-ip-phone-8800-series/products-programming-reference-guides-list.html.
Voor een gebruiker toegang heeft tot een service, moeten deze belangrijke taken worden voltooid:
U kunt Cisco Unified Communications Manager Administration gebruiken om de beschikbare services te configureren.
U geeft informatie over de beschikbare services aan uw gebruikers. Zie Overzicht Self Care Portal voor een overzicht van de informatie die u aan uw gebruikers moet bezorgen.
De gebruiker meldt zich via het Self Care-portaal aan voor de services.
Deze referenties zullen u helpen om de services te begrijpen:
Verzamel de URL's voor de sites die u wilt instellen en controleer of gebruikers toegang hebben tot deze sites via het IP-telefonienetwerk van het bedrijf.
Stap 1 |
Kies in Cisco Unified Communications Manager Administration . |
Stap 2 |
Stel de services in. |
Stap 3 |
Controleer of uw gebruikers toegang hebben tot het Self Care-portaal. |
Gebruikers dienen probleemrapporten naar u te verzenden met het hulpprogramma Probleemrapportage.
Opmerking |
Cisco TAC heeft de logboeken van het hulpprogramma Probleemrapportage nodig bij het oplossen van problemen. De logboeken worden gewist als u de telefoon opnieuw start. Verzamel de logboeken voordat u de telefoons opnieuw start. |
Om een probleemrapport uit te geven openen gebruikers het hulpprogramma Probleemrapportage en geven ze de datum en tijd op waarop het probleem is opgetreden, en een beschrijving van het probleem.
Voeg een serveradres toe aan het veld Customer support upload URL (Uploaden-URL klantondersteuning) in Cisco Unified Communications Manager.
Hieronder wordt een voorbeeldscript weergegeven. Dit script wordt alleen ter naslag verschaft. Cisco biedt geen ondersteuning voor het uploadscript dat op de server van een klant is geïnstalleerd.
<?php
// NOTE: you may need to edit your php.ini file to allow larger
// size file uploads to work.
// Modify the setting for upload_max_filesize
// I used: upload_max_filesize = 20M
// Retrieve the name of the uploaded file
$filename = basename($_FILES['prt_file']['name']);
// Get rid of quotes around the device name, serial number and username if they exist
$devicename = $_POST['devicename'];
$devicename = trim($devicename, "'\"");
$serialno = $_POST['serialno'];
$serialno = trim($serialno, "'\"");
$username = $_POST['username'];
$username = trim($username, "'\"");
// where to put the file
$fullfilename = "/var/prtuploads/".$filename;
// If the file upload is unsuccessful, return a 500 error and
// inform the user to try again
if(!move_uploaded_file($_FILES['prt_file']['tmp_name'], $fullfilename)) {
header("HTTP/1.0 500 Internal Server Error");
die("Error: You must select a file to upload.");
}
?>
Opmerking |
De telefoons ondersteunen alleen HTTP-URL's. |
Stap 1 |
Stel een server is die u PRT-uploadscript kan uitvoeren. |
Stap 2 |
Schrijf een script dat de hierboven vermelde parameters kan verwerken of bewerk het aangeleverde voorbeeldscript om aan uw eisen te voldoen. |
Stap 3 |
Upload uw script naar de server. |
Stap 4 |
Ga in Cisco Unified Communications Manager naar het gedeelte met de Productspecifieke configuratielay-out in het configuratievenster van het apparaat, het venster Algemeen telefoonprofiel of het venster Bedrijfstelefoonconfiguratie. |
Stap 5 |
Schakel Uploaden-URL klantondersteuning in en voer de URL van de uploadserver in. Voorbeeld: |
Stap 6 |
Sla uw wijzigingen op. |
U kunt een PRT opvragen met het object X/Open System Interface (XSI) CiscoIPPhoneExecute. Voor meer informatie, zie de Ontwikkelingsnota's, van Cisco Unified IP-telefoon Services Applicationvoor Cisco Unified Communications Manager en telefoons voor meerdere platforms.
Met een bedrijfstelefoonlijst kunt u het voor uw gebruikers eenvoudig maken om contact met collega's op te nemen.
U kunt het voor gebruikers ook mogelijk maken om persoonlijke telefoonlijsten te maken. Elke individuele gebruiker heeft een persoonlijke telefoonlijst die vanaf elk apparaat toegankelijk is.
De bedrijfs- en persoonlijke telefoonlijsten worden in de Cisco Unified Communications Manager ingesteld.
In de Bedrijfstelefoonlijst kan een gebruiker telefoonnummers van collega's opzoeken. Ter ondersteuning van deze functie moet u bedrijfstelefoonlijsten configureren.
Cisco Unified Communications Manager gebruikt een LDAP-telefoonlijst (Lightweight Directory Access Protocol) voor het opslaan van verificatie- en autorisatiegegevens over gebruikers van Cisco Unified Communications Manager-toepassingen die werken met Cisco Unified Communications Manager. Met verificatie worden gebruikersrechten toegewezen voor toegang tot het systeem. Autorisatie geeft aan welke telefonieresources een gebruiker mag gebruiken, zoals een bepaald toestelnummer.
Voor meer informatie raadpleegt u de documentatie bij uw specifieke versie van Cisco Unified Communications Manager.
Na het afronden van de configuratie van de LDAP-namenlijst, kunnen gebruikers de bedrijfstelefoonlijstservice gebruiken om gebruikers op te zoeken in de bedrijfstelefoonlijst.
In de Persoonlijke telefoonlijst kan een gebruiker een set persoonlijke nummers opslaan.
De Persoonlijke telefoonlijst bestaat uit de volgende functies:
Persoonlijk adresboek (PAB)
Snelkeuzetoetsen
Gebruikers kunnen de volgende methoden gebruiken om toegang te krijgen tot functies van de Persoonlijke telefoonlijst:
Via een webbrowser: gebruikers kunnen toegang krijgen tot de functies van het persoonlijke adresboek (PAB) en snelkeuzetoetsen via de Cisco Unified Communications Self Care Portal.
Via Cisco IP-telefoon: kies Contacten om te zoeken in de bedrijfstelefoonlijst of de persoonlijke telefoonlijst van de gebruiker.
Als u de persoonlijke telefoonlijst wilt configureren via een webbrowser, moeten gebruikers toegang krijgen tot hun Self Care Portal. U moet gebruikers een URL en aanmeldgegevens verschaffen.
In het Cisco Unified Communications Self Care Portal kunnen gebruikers telefoonfuncties en instellingen aanpassen en beheren.
De beheerder bepaalt de toegang tot Self Care Portal. De beheerder verstrekt ook de informatie aan de gebruikers die zij nodig hebben voor toegang tot de Self Care Portal.
Voordat een gebruiker toegang heeft tot de Cisco Unified Communications Self Care Portal, moet u Cisco Unified Communications Manager Administration gebruiken om de gebruiker toe te voegen aan een standaard Cisco Unified Communications Manager eindgebruikersgroep.
U voorziet de eindgebruikers van de volgende informatie over de Self Care Portal:
De URL om de toepassing te openen. De URL is:
https://<server_name:portnumber>/ucmuser/, waarbij 'server_name' de host is waarop de webserver is geïnstalleerd en 'portnumber' het nummer van de poort op die host.
Een gebruikers-id en een standaard wachtwoord voor toegang tot de toepassing.
Een overzicht van de taken die gebruikers kunnen uitvoeren met de portal.
Deze instellingen komen overeen met de waarden die u hebt ingevoerd toen u de gebruiker toevoegde aan Cisco Unified Communications Manager.
Voor meer informatie raadpleegt u de documentatie bij uw specifieke versie van Cisco Unified Communications Manager.
Voordat een gebruiker toegang krijgt tot het Self Care Portal, moet u daarvoor toestemming geven.
Stap 1 |
Selecteer in Cisco Unified Communications Manager Administration . |
Stap 2 |
Zoek de gebruiker. |
Stap 3 |
Klik op de koppeling van de gebruikers-id. |
Stap 4 |
Zorg dat voor de gebruiker een wachtwoord en pincode zijn geconfigureerd. |
Stap 5 |
Zorg dat in de sectie met informatie over machtigingen Standaard CCM-eindgebruikers wordt vermeld in de groepenlijst. |
Stap 6 |
Selecteer Opslaan. |
De meeste opties worden weergegeven in de Self Care Portal. U moet echter de volgende opties instellen met de configuratie-instellingen voor bedrijfsparameters in Cisco Unified Communications Manager Administration:
Beltooninstellingen weergeven
Instellingen lijnlabel weergeven
Opmerking |
De instellingen zijn van toepassing op alle Self Care Portal-pagina's op uw site. |
Stap 1 |
Selecteer in Cisco Unified Communications Manager Administration . |
Stap 2 |
Stel in het gedeelte Self Care Portal het veld Self Care Portal standaardserver in. |
Stap 3 |
Schakel de parameters waartoe gebruikers toegang hebben in de portal, uit of in. |
Stap 4 |
Selecteer Opslaan. |
U kunt aangepaste achtergronden en beltonen aan de telefoons toevoegen. U wilt bijvoorbeeld een achtergrond met uw bedrijfslogo.
De telefoon wordt geleverd met drie beltonen die zijn geïmplementeerd in hardware: Sunshine, Chirp, Chirp1.
Cisco Unified Communications Manager biedt ook een standaardset extra beltonen die in de software worden geïmplementeerd als PCM-bestanden (Pulse Code Modulation). De PCM-bestanden bevinden zich, samen met een XML-bestand (Ringlist-wb.xml) waarin de belopties voor uw vestiging worden beschreven, in de TFTP-telefoonlijst op elke Cisco Unified Communications Manager-server.
Let op |
Alle bestandsnamen maken onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters. Als u ringlist-wb.xml gebruikt voor de bestandsnaam, past de telefoon de wijzigingen niet toe. |
Voor meer informatie ziet u het hoofdstuk Aangepaste beltonen en achtergronden in de Functieconfiguratiehandleiding voor Cisco Unified Communications Manager voor Cisco Unified Communications Manager versie 12.0 (1) of later.
Stap 1 |
Maak een PCM-bestand voor elke aangepaste beltoon (één per bestand). Controleer of de PCM-bestanden voldoen aan de richtlijnen voor de indeling die worden vermeld in Bestandsindeling aangepaste beltonen. |
Stap 2 |
Upload de nieuwe PCM-bestanden die u hebt gemaakt naar de Cisco TFTP-server voor elke Cisco Unified Communications Manager in uw cluster. Voor meer informatie raadpleegt u de documentatie bij uw specifieke versie van Cisco Unified Communications Manager. |
Stap 3 |
Gebruik een teksteditor om het bestand Ringlist-wb.xml te bewerken. Zie Bestandsindeling aangepaste beltonen voor informatie over het indelen van dit bestand en een voorbeeld van een Ringlist-wb.xml-bestand. |
Stap 4 |
Sla de wijzigingen op en sluit het bestand. |
Stap 5 |
Als u het nieuwe bestand in de cache wilt plaatsen, stopt en start u de TFTP-service via de Cisco Unified-services of schakelt u de TFTP-serviceparameter "Caching van constante en bin-bestanden bij opstarten inschakelen" uit en weer in in het gedeelte Geavanceerde Serviceparameters. |
Het bestand Ringlist-wb.xml definieert een XML-object dat een lijst met beltonen omvat. Dit bestand bevat circa 50 beltonen. Elk beltoontype bevat een verwijzer naar het PCM-bestand dat wordt gebruikt voor het beltoontype en de tekst die voor die beltoon verschijnt in het menu Beltoon op een telefoon. Dit bestand bevindt zich op de Cisco TFTP-server voor elke Cisco Unified Communications Manager.
Het CiscoIPPhoneRinglist XML-object gebruikt de volgende eenvoudige tagset om de informatie te beschrijven:
<CiscoIPPhoneRingList>
<Ring>
<DisplayName/>
<FileName/>
</Ring>
</CiscoIPPhoneRingList>
De volgende eigenschappen zijn van toepassing op de definitienamen. U moet de vereiste DisplayName en FileName opnemen voor elk beltoontype.
DisplayName geeft de naam van de aangepaste beltoon aan voor het bijbehorende PCM-bestand dat wordt weergegeven in het menu Beltoon op de telefoon.
FileName geeft de naam aan van het PCM-bestand van de aangepaste beltoon die hoort bij de DisplayName.
Opmerking |
De velden DisplayName en FileName mogen niet langer zijn dan 25 tekens. |
Dit voorbeeld bevat een Ringlist-wb.xml met een definitie voor de twee beltoontypen:
<CiscoIPPhoneRingList>
<Ring>
<DisplayName>Analog Synth 1</DisplayName>
<FileName>Analog1.rwb</FileName>
</Ring>
<Ring>
<DisplayName>Analog Synth 2</DisplayName>
<FileName>Analog2.rwb</FileName>
</Ring>
</CiscoIPPhoneRingList>
De PCM-bestanden voor de beltonen moeten voldoen aan de volgende vereisten om correct te worden afgespeeld op de telefoons:
Raw PCM (geen header)
8000 samples per seconde
8 bits per sample
Mu-law-compressie
Maximum omvang beltoon = 16080 samples
Minimum omvang beltoon = 240 samples
Aantal samples in beltoon = meervoud van 240.
Begin en einde beltoon bij nulkruising.
Als u PCM-bestanden wilt maken voor aangepaste beltonen, gebruikt u een standaard audiobewerkingspakket dat deze vereisten voor de bestandsindeling ondersteunt.
U kunt gebruikers een keuze bieden uit achtergrondafbeeldingen (of achtergrond) voor het LCD-scherm op hun telefoons. Gebruikers kunnen een achtergrondafbeelding selecteren via de app Instellingen en kiezen op de telefoon.
De afbeeldingskeuze die de gebruikers zien, is afkomstig van PNG-afbeeldingen en een XML-bestand (List.xml) die zijn opgeslagen op de TFTP-server die de telefoon gebruikt. Door uw eigen PNG-bestanden op te slaan en het XML-bestand op de TFTP-server te bewerken, kunt u de achtergrondafbeeldingen aanwijzen waaruit gebruikers kunnen kiezen. Op deze manier kunt u aangepaste afbeeldingen gebruiken, zoals het bedrijfslogo.
Opmerking |
De afmetingen voor de PNG- en List.xml-afbeeldingen moeten binnen 240 x 320 x 24 vallen. |
Als u uw eigen aangepaste achtergrond maakt, moet u ervoor zorgen dat deze correct wordt weergegeven op de draadloze telefoon. De telefoon werkt met witte letters, dus achtergronden met witte of lichtere gebieden zijn niet geschikt.
Let op |
Alle bestandsnamen maken onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters. Als u list.xml gebruikt voor de bestandsnaam, past de telefoon de wijzigingen niet toe. |
U kunt de optie voor de selectie van een achtergrondafbeelding uitschakelen voor de gebruikers. Vink het selectievakje Eindgebruikerstoegang tot telefooninstelling achtergrondafbeelding inschakelen in het venster Algemene telefoonprofielconfiguratie in de Cisco Unified Communications Manager Administration ( ) af. Wanneer dit selectievakje is uitgeschakeld, wordt het achtergrondmenu niet weergegeven op de telefoon.
Stap 1 |
Maak twee PNG-bestanden voor elke afbeelding (een volledige versie en een miniatuurversie). Controleer of de PNG-bestanden voldoen aan de richtlijnen voor de indeling die worden vermeld in Bestandsindelingen aangepaste achtergrond. |
||||
Stap 2 |
Upload de nieuwe PNG-bestanden die u hebt gemaakt naar de volgende submap op de TFTP-server voor de Cisco Unified Communications Manager:. Desktops/240x320x24
Als u de bestanden wilt uploaden, kiest u in Cisco Unified Communications Operating System Administration. Voor meer informatie raadpleegt u de documentatie bij uw specifieke versie van Cisco Unified Communications Manager.
|
||||
Stap 3 |
U moet ook de aangepaste afbeeldingen en bestanden kopiëren naar de andere TFTP-servers die mogelijk contact opnemen met de telefoon voor het ophalen van deze bestanden.
|
||||
Stap 4 |
Gebruik een teksteditor om het bestand List.xml te bewerken. Zie Bestandsindelingen aangepaste achtergrond voor de locatie van het bestand, het bestand, de opmaakvereisten en een voorbeeldbestand. |
||||
Stap 5 |
Sla de wijzigingen op en sluit het bestand List.xml.
|
||||
Stap 6 |
Als u het nieuwe List.xml-bestand in de cache wilt plaatst, stopt en start u de TFTP-service via de Cisco Unified-services of schakelt u de TFTP-serviceparameter Enable Caching of Constant and Bin Files at Startup (Caching van constante en bin-bestanden bij opstarten inschakelen) uit en weer in in het gedeelte Advanced Service Parameters (Geavanceerde Serviceparameters). |
Het bestand List.xml definieert een XML-object dat een lijst met achtergrondafbeeldingen bevat. Het bestand List.xml is opgeslagen in de volgende submap op de TFTP-server:
Desktops/240x320x24
Tip |
Als u de mapstructuur en het bestand List.xml handmatig maakt, moet u ervoor zorgen dat de mappen en bestanden kunnen worden geopend door de user\CCMService, die wordt gebruikt door de TFTP-service. |
Voor meer informatie raadpleegt u de documentatie bij uw specifieke versie van Cisco Unified Communications Manager.
Het bestand List.xml kan maximaal 50 achtergrondafbeeldingen bevatten. De afbeeldingen hebben de volgorde waarin ze in het menu Achtergrondafbeeldingen op de telefoon verschijnen. Voor elke afbeelding bevat het bestand List.xml één elementtype, ImageItem genoemd. Het element ImageItem bevat deze twee kenmerken:
Afbeelding: uniform resource-id (URI) dat aangeeft waar de telefoon de miniatuurafbeelding verkrijgt die wordt weergegeven in het menu Achtergrondafbeeldingen op een telefoon.
URL: URI die aangeeft waar de telefoon de afbeelding op volledig scherm verkrijgt.
Het volgende voorbeeld toont een List.xml-bestand waarin twee afbeeldingen worden gedefinieerd. De vereiste kenmerken Afbeelding en URL moeten worden opgenomen voor elke afbeelding. De TFTP-URI die wordt weergegeven in het voorbeeld is de enige ondersteunde methode voor het koppelen op volledig scherm en miniatuurafbeeldingen. HTTP-URL wordt niet ondersteund.
Voorbeeld van List.XML
<CiscoIPPhoneImageList> <ImageItem Image="TFTP:Desktops/240x320x24/TN-Fountain.png" URL="TFTP:Desktops/800x480x24/Fountain.png"/> <ImageItem Image="TFTP:Desktops/240x320x24/TN-FullMoon.png" URL="TFTP:Desktops/800x480x24/FullMoon.png"/> </CiscoIPPhoneImageList>
De telefoonfirmware bevat een standaardachtergrondafbeelding. Het bestand List.xml definieert deze afbeelding. De standaardafbeelding is altijd de eerste afbeelding die wordt weergegeven in het menu Achtergrondafbeeldingen op de telefoon.
Elke achtergrondafbeelding vereist twee PNG-bestanden:
Afbeelding van de volledige grootte: versie die wordt weergegeven op de telefoon.
Miniatuurafbeelding: versie die wordt weergegeven op het scherm Achtergrondafbeeldingen waarin gebruikers een afbeelding kunnen selecteren. Moet 25% van de grootte van de afbeelding op volledig scherm zijn.
Tip |
Veel grafische programma's bieden een functie waarmee de afmetingen van afbeeldingen worden aangepast. Een eenvoudige manier om een miniatuurafbeelding te maken is eerst de afbeelding op volledig scherm te maken en op te slaan. Gebruik vervolgens de afmetingenfunctie in het grafische programma om een versie te maken van die afbeelding die 25% van het oorspronkelijke formaat is. Sla de miniatuurversie op onder een andere naam. |
De PNG-bestanden voor achtergrondafbeeldingen moeten voldoen aan de volgende vereisten om correct te worden weergegeven op de telefoons:
Afbeelding van volledige grootte: 240 pixels (breedte) X 320 pixels (hoogte).
Miniatuurafbeelding: 117 pixels (breedte) X 117 pixels (hoogte).
Tip |
Als u een grafisch programma gebruikt dat een functie voor waarden beperken voor grijswaarden ondersteunt, stelt u het aantal toonniveaus per kanaal in op 16. De waarden in de afbeelding worden dan beperkt tot 16 grijswaarden. |